2 keer 1 september in Brussel, is 1 keer te veel

Afgelopen maandag trokken honderdduizenden kinderen in Vlaanderen en Brussel na 2 maanden zomervakantie weer naar school. In een recordaantal Brusselse gezinnen werd die heugelijke eerste schooldag dit jaar 2 keer gevierd, omdat hun kinderen in zowel het Nederlandstalig als het Franstalig onderwijs zijn ingeschreven. Een vreemde situatie met grote impact, die makkelijk op te lossen valt.

België zou België niet zijn, mochten in heel het land alle kinderen op dezelfde dag aan het nieuwe schooljaar beginnen. Sinds 3 jaar lopen de schooljaren in het Nederlandstalig en Franstalig onderwijs dan ook niet meer samen. De Franse Gemeenschap koos er voor om de herfst- en krokusvakanties (die in Vlaanderen 1 week duren) een week te verlengen. De zomervakantie, die traditioneel op 1 juli begint en op 31 augustus ten einde komt, werd ingekort tot zeven weken. Dat maakt bijvoorbeeld dat dit jaar het Franstalig onderwijs eindigde op zaterdag 5 juli 2025 en herbegon op maandag 25 augustus 2025, terwijl in het Nederlandstalig onderwijs het schooljaar eerder eindigde op maandag 30 juni 2025 en later herbegon op maandag 1 september 2025.

Vooral in Brussel wordt de impact van die uiteenlopende keuzes zichtbaar. In duizenden gezinnen volgen kinderen tegelijk Nederlandstalig en Franstalig onderwijs, met schooljaren die niet meer samenvallen. Waar de ene leerling op 25 augustus weer in de klas zit, geniet de andere nog een week zomervakantie tot 1 september. Dat leidt tot praktische problemen: opvang die niet synchroon loopt, buitenschoolse activiteiten die een ander ritme volgen en leerkrachten die zelf kinderen in een ander net hebben. Wat initieel bedoeld was als een pedagogische keuze wordt in onze hoofdstad een organisatorische last, en illustreert hoe twee onderwijslogica’s elkaar kruisen in één stad.

Vooral in Brussel wordt de impact van die uiteenlopende keuzes zichtbaar. In duizenden gezinnen volgen kinderen tegelijk Nederlandstalig en Franstalig onderwijs, met schooljaren die niet meer samenvallen.

Objectief gezien valt het echter niet te ontkennen dat kortere zomervakanties beter zijn voor kinderen. “Puur pedagogisch kan je moeilijk tegen een zomervakantie van zes in plaats van acht weken zijn”, stelde pedagoog Pedro De Bruyckere een tijd geleden (link). Hij wijst erop dat een lange vakantie de ongelijkheid vergroot: “Kinderen die veel op kamp gaan of thuis sterk gestimuleerd worden, bouwen een enorme voorsprong op. Armere kinderen, die minder uitgedaagd worden, ondervinden nadeel.” Zeker in Brussel, waar veel leerlingen thuis nauwelijks gestimuleerd worden en geen Nederlands spreken, betekent een lange zomer bijkomend taalverlies dat ze met de start van het schooljaar moeilijk kunnen inhalen. Onderwijs moet de belangen van het kind dienen, niet die van leerkrachten of ouders. Als we het verkleinen van ongelijkheid en het vermijden van taalachterstand als een opdracht voor ons onderwijs zien, is een kortere zomervakantie de logische stap.

Een lange vakantie vergroot de ongelijkheid. Zeker in Brussel betekent een lange zomer bijkomend taalverlies dat moeilijk in te halen valt.

De verantwoordelijkheid ligt vandaag bij Vlaams minister van Onderwijs Zuhal Demir (N-VA). Wie bekommerd is om het welzijn en de gelijke kansen van kinderen krijgt dit dossier vroeg of laat op zijn of haar bord. De voorbije maanden liet Demir zien dat ze bereid is om taboes te doorbreken en duidelijke keuzes te maken voor de onderwijskwaliteit, met goede maatregelen zoals het algemeen smartphoneverbod dat ook deze week inging. Dat soort ingrepen toont dat ze de lat hoger wil leggen. Dat de nodige hervorming van de schoolvakanties in de eerste plaats Brusselse gezinnen zou helpen, maakt ze in politiek Vlaanderen misschien minder vanzelfsprekend. Net daarom zou het een sterk signaal zijn als ook hier initiatief wordt genomen: in het belang van de leerlingen, niet van de structuren. De andere discussie die een tijd geleden werd gevoerd om de start- en einddatum steeds op een maandag of vrijdag te laten vallen, gaat daarbij niet ver genoeg.

Het Nederlandstalig onderwijsbeleid in Brussel kan beschouwd worden als een politiek lichtpunt. Waar het Franstalig onderwijs terrein verliest, groeit het Nederlandstalig onderwijs jaar na jaar en trekt het steeds meer anderstalige gezinnen aan. Dat is geen vanzelfsprekend succes, maar het resultaat van decennia consequent beleid van de VGC, vaak onder liberale bevoegdheid. Het is niet dankzij, maar ondanks de N-VA dat het Nederlandstalig onderwijsbeleid in Brussel vandaag staat waar het staat. Vandaag telt het Nederlandstalig onderwijs in Brussel ruim 53.000 leerlingen (goed voor één op de vijf kinderen in het Gewest terwijl slechts 5% thuis uitsluitend Nederlands spreekt), wordt dat aandeel ieder jaar groter en is het zo uitgegroeid tot een van de zeldzame sociale succesverhalen in ons Gewest.

Ik gaf afgelopen maandag mijn vriendin alvast een nieuwe rode pen cadeau. Als leerkracht PAV op een secundaire school in Jette, staat zij elke dag in de praktische uitwerking van het gekozen onderwijsbeleid. In de klas ervaart ze van dichtbij hoe belangrijk duidelijke structuur en voorspelbaarheid zijn voor jongeren. In het begin stuiten deze vaak op weerstand, maar tegen het einde van het schooljaar overheerst meestal de dankbaarheid.

Hopelijk is ook de minister van Onderwijs streng voor haar eigen keuzes, en worden de belangen van het kind vooropgesteld in de beleidskeuzes die ze de komende jaren zal maken.

Klaasjan Creemers is 29 jaar, vrijdenkend en woont in Molenbeek.